Episode 5:
Sociale relaties
Bij Vieille Montagne is een goede balans tussen kantoormedewerkers, fabrieksarbeiders en directie altijd zeer belangrijk geweest. Dat betekende dat Vieille Montagne al in de 19e eeuw behoorlijk baanbrekend op sociaal gebied was en dat werd onder meer bekroond met een Erediploma tijdens de Wereldtentoonstelling van 1867 in Parijs.
In episode 4 van het verhaal vertelde ik al over de sociale vooruitgang in het neutrale territorium van Moresnet. In deze episode kijken we naar dit bijzondere aspect van ons bedrijf, omdat dat deel uitmaakt van ons DNA. En ik kan u persoonlijk garanderen dat het ook nu nog een belangrijk element in ons beleid voor personeelszaken is.
We weten maar weinig over het sociale beleid van de eerste directeuren, Jean Jacques Dony en François-Dominique Mosselman, maar wel is bekend dat er onder de leiding van Charles de Brouckère (van 1841 tot 1847) opvallende initiatieven werden genomen, zeker voor de eerste helft van de 19e eeuw
De socialistische utopie
De ‘socialistische utopie’ werd door de Brouckère gestimuleerd door wat hij het ‘verbond tussen arbeider en ondernemer’ noemde. Want naast hun vaste salaris kregen de medewerkers van Vieille Montagne bonussen op basis van hun productiviteit. Dit moderne principe van bonussen voor werk werd de hele 19e eeuw door het bedrijf toegepast.
De Brouckère richtte ook een spaarmaatschappij voor de medewerkers van het bedrijf op en elke fabriek had een kantine.
Zijn opvolger Louis-Alexandre St Paul de Sinçay zette dat voort met een aantal op de toekomst gerichte voorzieningen voor de medewerkers, zoals een noodfonds dat zieke of gewonde medewerkers ondersteunde en een pensioenfonds dat nabestaanden van een pensioen voorzag en volledig door Vieille Montagne werd gefinancierd. Ook opvallend voor die tijd was dat de medewerkers via verkozen vertegenwoordigers bij het beheer van deze fondsen waren betrokken.
De directie van Vieille Montagne wilde in 1880 laten zien dat ze om hun medewerkers gaven, in de hoop om met “een heilzaam geloof in solidariteit (tussen personeelscategorieën en dus tussen medewerkers en bazen) het fnuikende vooroordeel van de scheiding tussen kapitaal en arbeid teniet te doen”.
En er waren bijna nooit stakingen bij het bedrijf, wat aangaf dat dit verbond tussen medewerkers en werkgever een succes was. De medewerkers van Vieille Montagne deden bijvoorbeeld niet mee aan de beroemde stakingen van 1902 en 1913.
Industrieel paternalisme
Vieille Montagne was niet het enige bedrijf dat voor het zogenoemde industrieel paternalisme koos. Ook Menier (chocoladefabrikant), Michelin (banden), Leroy (behang), Godin* (kachels), Schneider en Wendel (staalindustrie) in Frankrijk en Solvay (chemicaliën) in België werkten min of meer volgens dezelfde principes.
(*) Jean-Baptiste André Godin ging nog een stapje verder: hij ontwikkelde onder meer het concept van productiecoöperatieven en richtte de beroemde woongemeenschap Familistère de Guise op (zie hierboven).
Maar waarom deden deze verlichte Christelijke of liberale ondernemers dat? Omdat ze voor ‘hun’ medewerkers wilden zorgen, zodat die blij met en misschien zelfs trots waren op het bedrijf waar ze in dienst waren, hard werkten en loyaal aan hun werkgever bleven. Het idee van deze werkgevers was om hun medewerkers een baan voor het leven te bieden en dat deden ze met een gulle aanpak die werd versterkt door het geloof dat de arbeidersklasse moest worden opgeleid, gecontroleerd, begeleid en gemoraliseerd, zodat ze ooit op een dag de gewilde status van midden-, hoge of zelfs heersende klasse zouden bereiken.
Hoewel deze vorm van sociale controle over arbeiders soms werd gehekeld (baby's werden geboren in kraamklinieken die door het bedrijf waren gebouwd en mensen werden begraven op kerkhoven die net als de kerk door het bedrijf waren gefinancierd), was het desondanks een van de redenen dat de relatie tussen eigenaren van bedrijven en arbeiders enorm verbeterde. Deze nieuwe methodes en de balans die daarmee in de sociale relaties binnen deze bedrijven ontstond, waren voorbeelden voor andere werkgevers. Bovendien waren ze goed voor de sociale onrust die aan het einde van de 19e eeuw in een groot deel van Europa en Noord-Amerika heerste.
Toch waren deze ‘gesloten’ modellen niet bestand tegen de grote oorlogen of de versnelde globalisering. Uiteindelijk kwam er door de technische vooruitgang, de verhoging van het individuele comfort en een hogere levensstandaard voor arbeiders in de jaren van sterke economische groei na de oorlog een einde aan het ‘industrieel paternalisme’.
In de volgende episode van ons verhaal: Vieille Montagne en de onrust van de concurrentiestrijd en de Eerste Wereldoorlog.